Door mijn vriend kwam ik een tijdje geleden terecht op de Bunnikside in stadion Galgenwaard. Hij is al jarenlang verknocht aan FC Utrecht, de club uit zijn (en mijn) stadje. Voetbal keek ik vroeger wel met mijn vader, vooral de EK’s en WK’s vond ik leuk en spannend. Dat is nu anders, nu ik dankzij mijn vriend weet hoe het is om bij de club van mijn geboortestad op de tribune te staan.
De eerste keren vond ik het spannend. De Bunnikside is namelijk toch wel berucht, hier staan de echte diehard fans. Ja, ze staan, ondanks de stoeltjes. Dat zingt, juicht en springt fijner. Er zijn voornamelijk jongens en mannen, opvallend veel jonge jochies (vind ik, als dertiger), maar zeker ook mensen van mijn leeftijd en ouder, en zeker ook meisjes en vrouwen. In het begin was ik een beetje bang voor nare liedjes, vechtpartijen en gescheld. Maar toen ik in de pauze alleen naar de wc ging, waarvoor ik de volle tribunes af moest en het supportershome in, gingen al die jongens netjes voor me aan de kant. Het verbaasde me, dat heb ik op drukke evenementen eigenlijk nog nooit meegemaakt!
Vanaf die eerste keer was ik verkocht. Wat een sfeer in zo’n stadion. Wat veel verschillende mensen en types. Wat een enthousiasme, wat een aanstekelijk gezang. Gezang over Utrecht en het ouwe grachie, over de spelers van weleer, over ons, het publiek, als twaalfde man. Spelers worden aangemoedigd en bezongen wanneer ze het goed doen. Als de wedstrijd inkakt of de spelers volgens het publiek niet genoeg hun best doen, zingen we ze wakker. ‘UTREG WAKKER WORDEEE’ en ‘COME ON UTREG, COME ON UTREG!’.
Het maakt niet uit wie je bent en waar je vandaan komt (Amsterdam ligt misschien wat gevoelig), je bent samen voor de FC en dat is het enige dat telt. Ja, er wordt gescholden, ja, er zijn liedjes die ik niet meezing of ik waar ik zachtjes mijn eigen versie van maak. Maar echte wanklanken zijn er weinig. Ik zie mezelf tegenwoordig ook druk met mijn armen zwaaien en ik hoor mezelf schreeuwen wanneer het mis gaat, de tegenpartij een overtreding begaat of wanneer de scheidsrechter een onterechte beslissing neemt. ‘NEE JOH WAT DOE JE NOU! SUKKEL! PANNENKOEK!’ Maar vervelend wordt het bijna nooit. Ik krijg het idee dat dit voor al die jongens in de puberleeftijd, en ook de wat oudere, een soort uitlaatklep is. En dat is het voor mij ook, realiseer ik me. Hier kun je uit volle borst zingen, schreeuwen, op en neer springen, elkaar om de hals vliegen bij een doelpunt. Allemaal samen voor het cluppie.
Ik hoor mensen in mijn omgeving zich vaak negatief uitlaten over voetbal. Vermaak voor de massa, hooligans, agressie, suf spel, gaat alleen maar om het geld, iemand noemde het zelfs burgerlijk. Het kan me niet schelen. Ik kijk uit naar zondagmiddag, samen met vriendlief op de fiets naar het stadion, de trappen opklimmen naar onze vaste plek, proosten met een stadionbiertje, Eye of the Tiger en de spelers die het veld opkomen, dicht tegen mijn man aan staan, zingen over m’n geboortestad, rode wangen van de spanning, samen in mineur bij achterstand, met 18.000 man in extase bij een doelpunt. Voluit genieten. Burgerlijk of niet.