De paraplu was te klein. Op haar nek en gezicht na begon ze doorweekt te raken. Ze versnelde haar pas en keek niet om. Het was weer zo ver. Ze wist dat ze onredelijk was geweest net, maar ze had geen greintje zin om dat toe te geven. Kon hij nu nooit eens gewoon naar haar luisteren? Altijd maar meteen die mening van hem. En dan zo’n ellenlang betoog waarom zijn mening juist was en die van haar niet. Ze was het zat.
Ze verlangde naar een glas wijn. Of een fles, beter nog. Ze keek naar de papieren tas in haar hand, die kletsnat was. Wat maakte het ook uit, stom verjaardagsgedoe. Ze vroeg zich af of andere mensen naar hen keken. Zij die een paar meter voor haar vent uit liep. Op de fiets was het altijd andersom. Want van gezellig samen was geen sprake. Zich aan haar tempo aanpassen, ho maar. Onderweg kletsen, niks daarvan.
Ze had een hekel aan winkelen. En aan verjaardagen. Hij ook trouwens. Dat hadden ze met elkaar gemeen. Ok, als de gastheer- of vrouw voldoende drank had ingeslagen was het meestal nog wel te doen. Ze hielden allebei wel van een glaasje – nog een overeenkomst – en fietsten regelmatig dronken naar huis na een feestje. Dat was meestal wel gezellig. Dan bleven ze gewoon praten, ook al zat er een paar meter tussen. Zingen, schreeuwen, lachen. Ja, dat was wel leuk.
Eenmaal thuis elkaar de trap op helpen. Over elkaar heen vallen op de bank. Na wat zoenen op onbedoelde plekken in elkaar verstrengeld in slaap vallen. Best fijn op zich. En dan werden ze wakker omdat de kat op haar billen was gaan liggen en luid was gaan spinnen. Strompelden ze samen naar boven. En herinnerde hij haar eraan dat ze haar tanden moest poetsen. Dan kropen ze brommend tegen elkaar aan en vielen lepeltje lepeltje weer in slaap. Eigenlijk hadden ze het best goed samen.
Maar ja, dat ging ze nĂș echt niet toegeven.
Dit (zeer) korte verhaal schreef ik als opdracht tijdens de cursus Creatief Schrijven.